Trefwoordenlijst

Hier onder vind je een lijst met alle trefwoorden

Acroniem: Een afkorting dat een terug uit uitspreekbaar woord vormt.
Adequaat: Correct/voldoende
Begaafdheidsprofielschool: onderwijsvorm voor kinderen met hoogbegaafdheid tussen de 4 en 12 jaar
Beroepsprofielen: Beschrijving van de gewenste kwalificaties die iemand nodig heeft voor de uitoefening van het beroep.
Circulaire causaliteit: Oorzaak en gevolg wisselen elkaar af
Cognitieve ontwikkeling: Ontwikkeling bij kinderen van het denken, dat wil zeggen: van kennis, inzicht en redeneren
Co-expertrelatie: Men is in staat zijn eigen problemen aan te pakken maar is er ook nog hulp en feedback nodig.
Competenties: Combinatie van kennis,vaardigheden en attitudes nodig om bv een berope of functie te kunnen uitoefenen.
Concretiseren: Een gegeven concreet (zichtbaar, tastbaar, meetbaar of voelbaar) maken.
Continueringsvraag: Een vraag die gaat over wat men wil behouden.
Decreet: Staatsrecht: rechtsnorm met wetgevede kracht aangenomen door de Vlaamse Raad.
Draaischijffunctie: Een organisatie met deze functie kan de cliënt doorverwijzen naar andere organisaties.
EARS: elicting, amplyfing, reinforcing, start again Een oplossingsgerichte theorie
- Elicting: uitlokken
- Amplyfing: versterken
- Reinforcing: versterken
- Start again: begin opnieuw
Emancipatie: Streven naar volwaardige plaats in de samenleving vanuit een achtergestelde positie.
Emancipatorisch: Als iets emancipatie bevordert of ermee verband houd.
Eminentie: de bijzondere wijze waarop hoogbegaafden het maatschappelijk leven verbeteren en verfraaien wanneer er in hun opleiding wordt geïnvesteerd
Fit: in deze context: match tussen begaafde leerlingen en onderwijs
Flowchart: Schematische voorstelling van een proces.
Genuanceerd: Als je rekening houd met veel aspecten van iets.
Gestagneerd: Tot stilstand komen.
Geïntegreerde socio-emotionele leerlingenbegeleiding:Alle in het curriculum opgenomen activiteiten die de school organiseert om leerlingen te begeleiden in hun persoonlijke en sociale ontwikkeling.
GOK-leerkracht: GOK staat voor Gelijke Onderwijs Kansen. Een GOK-leraar zorgt ervoor dat elk kind op school goede kansen krijgt om zich te ontwikkelen.
Indiceren: Aanduiden, aangeven, aanwijzen.
Interactiematrix: In een interactiematrix wordt een verband gezocht tussen de componenten en verschillende elementen van het terrein en het object.
Intellectuele vaardigheden:Een intellectueel is een persoon met een grote algemene ontwikkeling, een goed ontwikkeld oordeelsvermogen, die betrokken is bij het wetenschappelijk, maatschappelijk en cultureel debat.
Leonardoschool: Vlaams synoniem voor begaafdheidsprofielschool
Locus of control: de mate waarin iemand de oorzaken van wat haar overkomt bij zichzelf of juist buiten zichzelf zoekt (Bron: Wikipedia)
Mandaat: Bevoegdheid om in naam van iemand anders te handelen.
Megamodel of Talent-development: Visuele voorstelling van een theorie van Rena Subotnik die toont hoe een kundigheid zich kan ontwikkelen tot eminentie
Moderatoren: niet-cognitieve persoonlijkheidsfactoren en omgevingskenmerken
Paradigma: Referentiekader van waaruit wij de werkelijkheid interpreteren.
Perceptie: Letterlijke waarneming
Pionierstaak: Pioniersrol = voortrekkersrol, het is iemand die wegen opent.
Plusklas: voorziening om meer- en hoogbegaafde leerlingen onderwijs op maat te bieden
Professionalisering:Alle activiteiten die tot doel hebben kennis en vaardigheden van een beroepsgroep te verbeteren en verder te ontwikkelen.
Reactief: Cu- ratief-remediërend optreden ten aanzien van problemen bij individuele leerlingen dit wil zeggen dat je je laat leiden door je omgeving en je hebt niet zelf de controle.
Recapituleren: Duidelijk samenvatten, herhalen.
Referentiekader: Geheel van persoonlijke warden, normen, kennis en ervaring. Manier waarop iemand naar de werkelijkheid kijkt.
Respectievelijk: Achtereenvolgens, de volgorde die genoemd is.
SEG-vragenlijst: Een instrument om de geïntegreerde socio-emotionele begeleiding in een school te evalueren, in kaart te brengen of om een dialoog tussen ver- schillende partners op school te stimuleren
Segmentatie: Het opsplitsen van gegevens.
Significant: Als iets duidelijk, statistisch verantwoord, niet toevallig.
Sleutelfiguren: Persoon waarom alles draait, leider van de groep.
Stigmatisering: Het proces waarbij bepaalde kenmerken aan een bepaalde persoon of groep worden toegekend.
Survey-onderzoek: Niet-vergelijkend steekproef-onderzoek, waarbij door middel van een schriftelijke vragenlijst of een mondeling interview informatie wordt verzameld.
Talent-factors: begaafdheidsfactoren
Teamteaching: meerdere leerkrachten die samenwerken aan een kwaliteitsvol onderwijs voor hun leerlingen
The Munich Model of Giftedness and Talent: model dat toont welke verschillende factoren een invloed hebben op de prestaties van hoogbegaafden
Triadisch interdependentiemodel van hoogbegaafdheid: eenvoudig model dat de factoren voorstelt die samen hoogbegaafdheid vormen: creativiteit, motivatie e buitengewone capaciteiten, gecombineerd met omgevingsinvloeden
Verankerd:Iets vastleggen, vastzetten of bevestigen.
Wondervraag: Een vraag waarmee je in de richting van een oplossing stapt.
Cognitief: Bezighouden met interne, mentale processen
Concentratieproblemen: Men heeft problemen met de aandacht op iets te vestigen.
Delegaat: Afgevaardigde
Existentiële verbondenheid: Betrekking hebbend op het werkelijk bestaan
Faalangst: Men heeft schrik om te falen.
Genogram: Getekende, systematische weergave van een familie in chronologische volgorde, met ten minste drie generaties.
Horizontale loyaliteit:Dit houdt in dat er sprake is van wederkerigheid. Beide partners hebben evenveel verantwoordelijkheid in het geven en ontvangen.
Identificatiefiguren: Figuren waar je jezelf in herkent.
Idolaat: Afgodisch
Loyaliteitsconflict:: Innerlijke strijd die kinderen voeren omdat ze het gevoel hebben niet trouw te kunnen of te mogen blijven aan beide ouders.
Motivatie: Bereidheid tot het verrichten van bepaald gedrag.
Parentificatie: Een kind veel te vroeg de rol van volwassene heeft aanvaard en op zich heeft genomen op emotioneel en sociaal gebied
Relevant:Hetgeen wat belangrijk is
Paramedici: Iemand die voor zijn beroep medische behandelingen doet maar geen arts of tandarts is. De paramedicus voert een taak uit naast de geneeskundige (medicus), en meestal onder zijn toezicht
Psychopathologie: Wetenschap die de ziekten van de geest bestudeert
Zelfregulatie: Het vermogen om goede keuzes te maken uit de eigen gedragsmogelijkheden en deze gedragingen zelf of samen met anderen te realiseren, evalueren en verbeteren
Interventie: Medische tussenkomst, zoals een behandeling of ingreep
Prevalentie:Aantal gevallen van een bepaalde ziekte in een gemeenschap of gebied, gewoonlijk berekend per 100.000 inwoners.
Confidentiële:vertrouwelijk
consensus: overeenstemming van gevoelens; algemene gelijkheid van opvatting
corticosteroïden: stof behorend tot de klasse van steroïden, die in de bijnierschors worden geproduceerd en ontstekingsremmend werken
epidemiologie: studie van het verband tussen de verbreiding van bepaalde ziekten en factoren waardoor ze veroorzaakt zouden kunnen worden
initiële afkapwaarden: initiële (kosten) directe en indirecte kosten verbonden aan het begin van een nieuw project
implementatie: voorziening met uitvoeringsmiddelen
neonatale gehoorscreening: neonataal= pasgeboren; gehoorscreening= een gehoortest
performante: in staat tot hoge prestaties, goed presterend
speech reception threshold (SRT): spraakverstaandrempel, het drukt uit wat het niveau van de spraak is relatief ten opzichte van de ruis
toonaudiometrie:meten van geluiden, tonen
Cross-sectioneel: Bij cross-sectioneel onderzoek wordt ieder individu in een groep eenmaal en op hetzelfde tijdstip geobserveerd of gemeten
Databanken: Een plaats waar informatie over bepaalde onderwerpen in digitale vorm verzameld, opgeslagen en geconsulteerd kan worden.
Dataverzameling: Het verzamelen van de benodigde gegevens voor het onderzoek bijvoorbeeld door waarnemingen te doen.
Derdedileberatiesysteem: Patiënten moeten bij consultatie enkel het remgeld betalen.
Exclusiecriterium: Exclusiecriteria beschrijven de redenen, waarom personen (patiënten) niet werden opgenomen in de studie. Deze criteria moeten bij het begin van de studie worden gedefinieerd.
Gemakssteekproef: Als de populatie is verdeeld in een aantal vergelijkbare deelpopulaties worden deze deelpopulaties 'clusters' genoemd. Men spreekt van een clustersteekproef, wanneer er een aselecte steekproef uit de clusters wordt getrokken en men vervolgens alle elementen van de geselecteerde clusters in de steekproef opneemt.
Geïnventariseerd: Het verzamelen van gegevens
Inclusiecriteria: Inclusie betekent de insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten.
Kwantitatief survey: Een survey-onderzoek is een onderzoek waarbij aan een aantal mensen vragen worden gesteld. Andere benamingen voor survey-onderzoek zijn: enquête-onderzoek, opinie-onderzoek, peiling en poll. Hierbij worden verschillende kenmerken ondervraagd. Zo wordt het mogelijk om al deze kenmerken te weergeven.In tegenstelling tot een kwalitatief onderzoek gaat het hier niet om de kenmerken van een individueel maar van de hele populatie.
Niet-aselecte steekproefmethode: Men spreekt van een selecte steekproef wanneer de elementen niet op toevalsbasis uit een populatie worden genomen.
Praktijktoets: Een praktijktoets is een toets waarin de opgaven een min of meer natuurgetrouwe weerspiegeling van de (beroeps)praktijk vormen. In het algemeen vereist een praktijktoets praktisch handelen.
Sneeuwbalmethode: In gevallen waarin de elementen van de populatie moeilijk bereikbaar zijn, wordt wel een volgend element in de steekproef aangewezen of bepaald door een vorig element, waardoor een soort sneeuwbaleffect ontstaat. Een op deze wijze verkregen steekproef wordt sneeuwbalsteekproef genoemd.
vakjargon: Het woord vakjargon geeft aan dat het om het jargon binnen een bepaald vak (beroep) gaat. Ook beroepsjargon kan hiervoor worden gebruikt. Vaktaal envakjargon worden door sommige woordenboeken als synoniemen beschouwd, maar vaktaal is een neutraler woord dan vakjargon.